Uit heel wat onderzoek (bv van Lisdonk 2014; Davis, 2015; Callens, Longman & Motmans, 2016; 2017) blijkt dat er een grote heterogeniteit is bij de groep mensen met variaties in sekse-kenmerken. Er zijn mensen die hun leven lang met medische behandeling te maken krijgen en hinder ervaren in hun persoonlijke, relationele en sociale leven, maar ook mensen die zelf niet weten dat ze een variatie hebben of nauwelijks last daarvan hebben - of integendeel, best trots zijn op hun variatie. Als we het hebben over de groep of gemeenschap van mensen met een variatie in sekse-kenmerken, dan zit er dus letterlijk veel variatie in.
De mythes en stereotypen over personen met een variatie in sekse-kenmerken doen vaak geen recht aan die enorme heterogeniteit binnen de groep. Bovendien draaien stereotypes vaak rond seksualiteit, seksuele oriëntatie en genderidentiteit, hoewel die vaak helemaal niet anders zijn bij mensen met een variatie in sekse-kenmerken.
De internationaal gangbare associatie van de I (van intersekse) met de LHBT (lesbisch, homo, bi en trangender) groep is daarom volgens sommigen nogal ongelukkig gekozen, omdat ze al teveel met deze groepen verward worden. De uitbreiding van LGBT met I is anderzijds begrijpelijk vanuit het oogpunt dat al deze groepen problemen kunnen ervaren net vanwege beeldvorming rondom sekse, seksualiteit en gender. Door aansluiting met de LHBT groep die de laatste jaren meer aandacht krijgt, kan het intersekse thema ook meer 'in the picture' komen (NNID, 2013; OII-Europe, 2015). Het laatste woord is hier nog niet over gezegd.
We geven enkele vaak voorkomende mythes mee. En ontkrachten ze ook.